Metalen kistje met herinneringen

Als laatste pakt hij het leren etui van tafel. Zoals altijd ruikt hij er even aan. De geur van leer en tabak doet hem denken aan vroeger, aan zijn vader. Hij opent de etui en het pakje shag, haalt er een vloeitje uit, een pluk shag, stopt het etui met een handigheidje onder zijn oksel en draait nu met beide handen een sigaret. Terwijl hij hier mee bezig is, kijkt hij even door de kamer. “Alles is weer netjes aan kant, Wim”, mompelt hij zachtjes tegen zichzelf, “Moeders zou trots op je zijn”. Hij steekt de sigaret achter zijn oor en het etui werpt hij voorzichtig op tafel.

Wim loopt de deur uit, door zijn voortuin waar de kabouters naar de straat kijken. Zijn voortuin netjes bijgehouden, geen spoortje onkruid tussen de kabouters en de molen waarvan de wieken echt draaien. Hij staat nu op de stoep, kijkt naar zijn huis. Het glimmende huisnummer 21. De spierwitte vitrage. De houten driehoek met kunstlampjes op de vensterbank en daarnaast de houten gans met de blauwe strik om de hals.

Zoals elke zondag gaat Wim naar het buurthuis “De Samaritaan” aan het eind van zijn straat. Ze kennen hem daar goed. Hij wil geen voorzitter zijn, zoals ze vaak gevraagd hebben, maar draagt op zijn eigen manier een steentje bij. Zoals op zondag, het klaarmaken van de zaal voor de bingo. Het zit in zijn systeem en het breekt de eenzaamheid. Terwijl hij hieraan denkt, kijkt hij naar het huis van Ineke, nummer 23.

Toen zijn moeder vijf jaar geleden overleed, kwam zij geregeld langs om hem te helpen. Hij vond het heerlijk om iemand in huis te hebben waar hij mee kon kletsen. Om even mee te zitten, een kopje koffie mee te drinken. Sinds Ineke twee maanden geleden was komen te vallen, heeft hij haar niet meer gezien. Hij durft niet. Hij zou het graag willen, hij mist haar gezelschap enorm. Maar hij durft gewoonweg niet aan te bellen.

Even zucht hij diep, strijkt zijn bruine spencer glad en voelt of het boordje van zijn geruite overhemd er netjes onderuit steekt. “Wat zou ze nu doen, zou ze die lieve glimlach nog hebben?”. Nog een zucht en vervolgens zet hij de pas erin en loopt richting het buurthuis.

Hij is nu aan het eind van de straat en wil rechtsaf, het hekje door waar het kiezelpad is naar de ingang van het buurthuis. Net op het moment dat hij het stalen hek wil openen, ziet hij naast het hek het verweerde, metalen kistje liggen. Niet erg groot. Een klein, roze slotje versiert de voorkant. Hij pakt het op en rommelt aan het al verroeste, broze slot dat hierdoor makkelijk openspringt. Zonder enige kracht opent hij met zijn altijd wat bibberende handen voorzichtig het kistje.

In het kistje ligt een stapel papieren. Het zijn allemaal brieven. Hij bladert er wat doorheen. Elke envelop heeft een roze randje. Onderaan de stapel met de al vergeelde enveloppen, bevinden zich ook een stapel foto’s. Wim kijkt nu wat om zich heen. Hij draait zich om en leunt met zijn achterste tegen het koude metaal van het tuinhek. Nu kijkt hij even naar de strakblauwe lucht, de zon en voelt de frisse bries gemoedelijk over zijn hoofd strijken.

Hij pakt een foto en ziet daar de jonge vrouw in een klassieke lichte jurk. Oogverblindend mooi is zij. In de ene hand heeft zij een klein boeket met rozen. In de andere hand een witte, stoffen paraplu. Ze leunt daar een beetje op. Hij kijkt naar haar lieflijke gezicht, de fonkelende ogen. Bijna ondeugend. De kriebels in zijn maagstreek komen weer omhoog. Hij brengt de foto dichterbij, sluit zijn ogen en drukt het papier tegen zijn neus. Een zoete lucht, een parfum. Hij opent zijn ogen niet. In zijn hoofd komen de beelden weer.

De dagen in het park bij het meer. De geur van het net gemaaide gras, de rieten picknickmand op het rood-wit geblokte kleed. Hoe zij daar zat. De benen opzij, de altijd fraaie lichtblauwe jurk netjes haar benen bedekkend. Op één arm steunend, terwijl haar andere hand het glas vasthield. Hij zag bijna het condens weer op het glas. Maar ook de fijne zweetdruppeltjes op haar neus. Zij moest altijd zo lachen om hem. Hij was altijd zo energiek, zo druk. Ook op zo’n warme zomerse dag. “Uitslover”, zei ze dan met een plagerig lachje. Lenig, want hij zat op de gymnastiekvereniging en liet op zo’n middag als deze maar al te graag zijn radslag en andere capriolen zien. “Let op”, zei hij. En maakte een koprol richting het kleed waar zij op zat. En precies uitgemeten kwam hij voor haar terecht. “En daar ben ik weer, lief”, zei hij grappend. Zij legde dan een hand om zijn hals en kuste hem zacht: “Je bent lief, Wim. Veel te lief”.

Hij moet daar nog vaak aan denken. Hij mist haar, veertig jaar later doet het nog steeds pijn. Hij had voor haar moeten kiezen, toch? De eenzaamheid van al die jaren, die hand, die kus. Die blik in haar ogen. Het bij haar zijn, dat gevoel. Maar hij kon zijn moeder niet aan haar lot overlaten. Niet nadat zijn vader…

Nu opent hij zijn ogen. Zijn buik rommelt meer dan gewoonlijk. Rusteloos staart hij naar het open blik dat hij stevig in zijn handen heeft en legt voorzichtig de foto terug. Terwijl hij het blik sluit, valt de sigaret achter zijn oor op de grond. Even staart hij naar de sigaret, vervolgens naar het pad en de deur van het buurthuis. Zijn hand beweegt weer naar het hek en houdt de klink vast. Met het koude, harde metaal in zijn hand, twijfelt hij. Duwt de klink naar beneden, maar sluit het hek tegelijkertijd weer. Hij drukt het metalen kistje nu met beide handen stevig tegen zijn borst. Draait zich om en loopt met grote passen terug de straat in. Opent het hek, loopt zelfverzekerd naar de voordeur, veegt die ene traan uit zijn ooghoek. En terwijl hij naar het huisnummer kijkt met nummer 23, belt hij aan.

Wim is een man van 60, geboren in een volksbuurt. Nooit getrouwd geweest, maar altijd bij zijn moeder gewoond en voor haar gezorgd.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *